Wanden van gebakken steen kwamen betrekkelijk laat in zwang. De baksteen is een inheems bouwmateriaal en karakteristiek voor de Nederlandse bouw. Weliswaar maakten de Romeinen in ons land al gebruik van platte, tegelvormige bakstenen, maar met het vertrek van de Romeinen ging ook de kunst van het stenen bakken verloren.
Pas in de twaalfde eeuw keerde dit ambacht terug, met de komst van de kloosterorden. De kerk, als belangrijkste gebouw van de nederzetting, werd als eerste uit steen opgetrokken. In de dertiende en veertiende eeuw kregen ook de grote stadshuizen bakstenen muren. In de strijd tegen de grote stadsbranden stimuleerden de stadsbesturen het bouwen in steen. Hierdoor nam in de vijftiende eeuw de ‘verstening’ van steden sterk toe.
Pas in de zestiende eeuw begon ook op het platteland de baksteen door te dringen. Eerst in Holland en later in de andere delen van het land. In sommige gebieden, zoals de Gelderse Vallei, werd de verstening pas in het begin van de twintigste eeuw voltooid, toen men ook het stalgedeelte van boerderijen van bakstenen muren ging voorzien. Met jaartalankers in de achtergevel van een boerderij moet men daarom voorzichtig zijn. Zij zeggen vaak niets over de ouderdom van de boerderij, maar geven slechts aan dat het achterhuis van zo’n boerderij in het aangeduide jaar is versteend of vernieuwd.
Waarde van metselwerk
Metselwerk is, net als onze huid, zeer kwetsbaar en gevoelig voor kneuzing en mishandeling. Dit geldt in het bijzonder voor het voegwerk als afwerking van deze huid. Herstel van metselwerk gaat helaas vaak gepaard met grove ontsporingen. Om een aantal redenen is dat jammer.
- Origineel metsel- en voegwerk verschaft veel informatie over de geschiedenis van het bouwen en is daarom een belangrijk bouwhistorisch gegeven.
- Het metselwerk bepaalt ook in hoge mate het karakter van een gebouw. Een muur van moderne strengpersstenen, platvol doorgestreken, oogt heel anders dan een muur van handgevormde gevelklinkers met een gesneden voeg.
- Het uiterlijk van een gebouw bepaalt voor een belangrijk deel de monumentale waarde.
Op wijzigingen in het uiterlijk is men erg alert. Voor groot herstel van het oorspronkelijke metsel- en voegwerk is bij monumenten een vergunning nodig (op grond van artikel 11 van de Monumentenwet). Dit geldt ook voor het grondig reinigen van gevels.
Oud en nieuw metselwerk
Tot het einde van de negentiende eeuw was het bakken van stenen voornamelijk handwerk. Met de introductie van de ringoven deed het mechanisch persen van stenen haar intrede. Voordelen hiervan waren een veel hogere productie en een meer maatvaste steen.
Oud metselwerk (tot circa 1890) en modern metselwerk (meestal na 1890) verschillen aanzienlijk van elkaar. Zowel wat betreft de gebruikte baksteensoorten, als wat betreft de gebruikte metselspecie.
Oudere bakstenen zijn gebakken van niet-ontluchte klei, bij lagere temperaturen, en ze zijn langzamer gedroogd. Het materiaal is daardoor sterk poreus en kent een hoge vochtopname. Oude bakstenen kennen een grote verscheidenheid aan grote en kleine poriën en zijn – in samenhang met de kalkmortel – doorgaans goed bestand tegen vorst. Wordt er een cementvoeg gebruikt bij oudere bakstenen dan is dit vragen om problemen. Het vochttransport is dan verstoord en zal bij bevriezing leiden tot schade. Bij het gebruik van nieuwe bakstenen en harde cementmortels zijn dilataties (voegen om krimp en rek op te vangen) nodig.
Voor oud metselwerk gebruikte men zachte, ademende kalkmortels, die verstenen door chemische reactie met koolzuur uit de lucht. Deze mortel is elastischer dan het harde en weinig poreuze portlandcement, dat versteent door reactie met water.
Oud metselwerk kan vervormingen als gevolg van zetting makkelijk opnemen zonder dat de samenhang van het metselwerk verloren gaat. Bij nieuw metselwerk gaan zettingen vaak gepaard met scheurvorming: de samenhang van het metselwerk gaat dan verloren.
Aanvankelijk waren massieve muren regel. Later kwam de spouwmuur in zwang. De dikte van de muur houdt verband met de hoogte, het draagvermogen en de constructiewijze. Naarmate men hoger komt, wordt het metselwerk smaller. In de loop van de achttiende eeuw komen de eerste spouwmuurconstructies tot stand, met een open ruimte tussen binnen- en buitenmuur. Hierbij draagt de binnenmuur de balken en vloeren en dient de buitenmuur als bescherming tegen vochtdoorslag.
Preventieve maatregelen
Veel in baksteen uitgevoerde gevels zijn gevoelig voor te hoge vochtbelasting. Een aantal preventieve maatregelen kan ervoor zorgen dat minder snel schade ontstaat:
- Als het terrein rond het gebouw afloopt of goed afwatert, voorkomt men hoge waterconcentraties bij de fundering
- Bomen die te dicht bij het gebouw staan, verstoren de waterhuishouding. De wortels kunnen bij ondiep gefundeerde gebouwen zelfs de fundering omhoog drukken.
- De waterhuishouding rond het gebouw dient in orde te zijn. Het dak is uiteraard lekdicht en goten en hemelwaterafvoeren worden regelmatig schoongemaakt.
- Voorkom bij sneeuw en ijs het strooien van zout op muren, trappen etc. De zouten trekken in het metselwerk en zorgen voor veel schade aan voegwerk en gepleisterde plinten.
- Begroeiing met klimplanten (zoals klimop en bruidssluier) is niet bevorderlijk voor de conditie van de muren en zeker niet voor het hout- en lijstwerk en voor goten.
- Uitgesleten en verzand voegwerk neemt veel vocht op en moet dus tijdig worden hersteld.
- Naden en oudere scheuren moeten regelmatig worden gecontroleerd op beweging.
- De aansluitingen tussen houtwerk en bouwdelen enerzijds en het metselwerk anderzijds moeten goed dicht blijven.
- Water dat op baksteen blijft staan kan leiden tot ernstige vochtschade. Het zakkende water verstoort de vochthuishouding. Dat geldt ook voor uitstekende randen of lijsten. Deze kunnen vaak door een aangepaste afdekking met lood, zink of koper beschermd worden.
- Tegen graffiti kan bijvoorbeeld stekelig, ondoordringbaar laag struikgewas worden geplant of extra verlichting worden aangebracht. Een andere oplossing is het aanbrengen van een preparaat waarop graffiti niet hecht. Het preparaat mag de vochthuishouding in de muur echter niet verstoren.
Algen veroorzaken geen schade en kan men rustig laten zitten.
Oorzaken van schade
Goed gemetselde muren kunnen heel lang mee. Toch kan wel degelijk schade ontstaan. Het achterhalen van de oorzaak van de schade, zo nodig met hulp van een deskundige, is het begin van de oplossing.
Een belangrijke oorzaak is een te hoog vochtgehalte in de steen. Dit veroorzaakt neerslag van zouten in de steen. Met name in kwakkelwinters kan het water in de natte steen bevriezen, waardoor de steen kapot kan springen.
Een tweede oorzaak is een teveel aan water dat langs de gevel loopt. Hierdoor ontstaat inwatering, met als gevolg het inrotten van balkkoppen en het roesten van blind- en spouwankers. IJzeren spouwankers houden beide delen van de spouwmuur bij elkaar en komen voor in de jongere bouwkunst van na 1920. Door het beter detailleren van afdekkingen, waterlijsten en dergelijke kan de overlast voor een groot deel worden voorkomen.
Een derde oorzaak is zetting. Deze treedt op als het gebouw een nieuw evenwicht zoekt. Bijvoorbeeld na een verlaging van de grondwaterstand of door een andere belasting die voortvloeit uit een functiewijziging van het gebouw na een restauratie.
Een vierde oorzaak is uitzetting en krimp van muren. Metselwerk van zachte steen, in kalk gemetseld, vangt deze bewegingen grotendeels zelf op; alleen onder en boven vensters treden vaak ‘natuurlijke’ dilataties (krimp- en zetscheuren) op. Lange muren gemetseld met cementmortel vormen onder invloed van zonbestraling eveneens ‘natuurlijke’ dilataties. Opnieuw pleisteren of dichtvoegen zonder het metselwerk constructief te herstellen heeft geen zin. Deze scheuren werken nu als een soort dilatatie. Bij trillingen en nieuwe zettingen zal het herstelwerk weer lostrekken. Wel zijn er producten in de handel die gescheurd metselwerk kunnen fixeren, zoals roestvast stalen wapening in de vorm van wokkels.
Andere oorzaken van schade aan metselwerk kunnen zijn:
- Het ontzetten van muren door wortels van bomen en struiken die de fundering omhoog drukken.
- Agressieve vormen van gevelreiniging, waardoor de ‘bakhuid’ van de stenen wordt weggespoten (zie verder op deze pagina).
- Verkeerde hersteltechnieken, zoals gebruik van te harde steen, waardoor onderliggende zachtere steen kapot gaat, of gebruik van portlandcement bij inboetwerk, waardoor dit losknapt uit het oude metselwerk.
Tot slot kan metselwerk schade oplopen door hydrofoberen (zie verder op deze pagina). Vaak treedt deze schade pas na enkele jaren aan het licht. Door een verstoorde vochthuishouding springen er schilfers van het metselwerk.
Zones met beschadigd metselwerk kunnen vaak hersteld worden door het slechte metselwerk voldoende diep weg te hakken, waarna in de vrijgekomen ruimte goede tweedehandsstenen of passende nieuwe stenen worden ingeboet. De aan te brengen bakstenen dienen qua kleur, formaat, hardheid en vochtopname overeen te komen met het omringende metselwerk. Ze moeten ook worden aangebracht volgens het oorspronkelijke metselverband. Soms is het moeilijk om bijpassende stenen te vinden. Enkele baksteenfabrikanten hebben zich echter gespecialiseerd in de productie van restauratiestenen.
Ingrepen aan gemetselde gevels
Gevels die zijn uitgevoerd in vakkundig metsel- en voegwerk kunnen heel lang mee. Diverse latere ingrepen, bewerkingen en maatregelen kunnen de toestand en de levensduur positief en negatief beïnvloeden. Hierna worden enkele voorbeelden genoemd en toegelicht.
Schilderen van gevels
Vooral in het westen, en dan met name in Amsterdam, werden in de zestiende en zeventiende eeuw de gevels geschilderd. Dit had niet louter esthetische redenen. Vaak diende de schilderlaag ook als waterwering. In de achttiende eeuw raakte het schilderen van gevels in onbruik. Men gaf de voorkeur aan het metselen met strakke, maatvaste gevelklinkers in combinatie met een mooi gesneden voeg.
Een verdichte verffilm verstoort al snel de vochthuishouding in de muur. Belangrijk is dat de muurverf damp-open is, zodat eventueel vocht in het metselwerk kan uittreden. Dit proces noemt men dampdiffusie. Alleen bepaalde soorten verf zijn geschikt voor gevels.
Allereerst lijnolieverf met aardkleurige pigmenten. Pas deze overigens nooit toe op vers metsel- en voegwerk, anders verzeept ze. Beter houdbaar dan lijnolieverf is siliconenemulsieverf. Deze is goed waterafstotend en redelijk damp-open. Alleen als er meerdere lagen over elkaar worden aangebracht, is de dampopenheid weer verdwenen. Minerale verf tot slot is een damp-open en zeer duurzame verf die niet meer is te verwijderen en diep in de steen dringt. De verf is dun, dus alle reliëf blijft zichtbaar. De ondergrond moet schoon, droog en niet eerder geverfd zijn.
Helaas worden er ook veel afsluitende muurverven gebruikt op basis van latex of chloorrubberverf. Deze verfsoorten zijn vrijwel dampdicht, waardoor de dampdiffusie stagneert en er een verhoogde vochtbelasting ontstaat in het metselwerk. In een vorstperiode kan dit metsel- en pleisterwerk dan kapotvriezen. Het overschilderen van een dampdichte muurverf met een damp-open muurverf is zinloos. De dampdichte muurverf dient dan eerst verwijderd te worden.
Gevelreiniging
Met gevelreiniging dient men uiterst voorzichtig te zijn. Eén dag op een verkeerde manier een gevel reinigen heeft vaak een verwoestender effect dan honderd jaar weer, wind en regen. De belangrijkste, maar te weinig gestelde vraag bij gevelreiniging is: moet er wel worden gereinigd? In de meeste gevallen is het namelijk niet nodig. Bovendien neemt een gereinigde gevel vaak meer vocht op. Veelal is het een esthetische kwestie. Maar moet een oud gebouw er als nieuw uitzien?
Voor het reinigen van een monument is om te beginnen een vergunning vereist. Als er al wordt overgegaan tot gevelreiniging, wees er dan op bedacht dat de aannemer doorgaans de voor hem gemakkelijkste methode kiest, uitgaande van de apparatuur waarover het bedrijf beschikt.Daarom is het beter eerst in overleg te treden met de lokale monumenteninstantie om te bepalen welke methode het best bij de beoogde reiniging past. Daarna kunnen bedrijven worden gezocht die volgens deze methode werken.
Bij het bepalen van de meest geschikte methode kunnen de volgende vragen aan de orde komen:
- Moet alles wel schoongemaakt worden of kan worden volstaan met bepaalde delen van de gevel?
- Wat is de aard van de vervuiling? Is het patina dat op natuurlijke wijze is ontstaan of is het vuil van industrie en verkeer?
- Hoe homogeen is het metselwerk? Eerdere herstellingen kunnen na reiniging hinderlijk zichtbaar worden.
- Hoe schoon moet het oppervlak worden? Zorg er bij voorkeur voor dat het patina blijft en alleen loszittend vuil wordt verwijderd.
- Worden er andere middelen gebruikt dan alleen water of stoom? Water of stoom is vaak al voldoende.
- Om welk type metselwerk en voegwerk gaat het, wat zijn de kenmerken en het karakter, hoe kwetsbaar zijn ze? Zo is een kalkvoeg extra gevoelig voor zure reinigingsmiddelen.
- Hoe is de muur geconstrueerd? Is het een massieve muur of een spouwmuur, zijn er mogelijk roestende blindankers?
- Hoe gezond en veilig is de methode? Behoudens water en stoom zonder toevoegingen, moeten alle (chemische) middelen worden opgevangen. Een vergunning is vereist.
Hydrofobering
Hydrofoberen is het aanbrengen van een waterwerende laag op het metselwerk om te voorkomen dat het nat wordt en doorslaat. Hydrofoberen heeft in de monumentenwereld een twijfelachtige reputatie. Dat komt door de overschatte mogelijkheden en vaak onverwachte schade die na jaren optreedt. In negen van de tien gevallen kan waterdoorslag voorkomen worden door bouwkundige maatregelen en is hydrofoberen helemaal niet nodig. Het is beter niet blindelings af te gaan op degene die de behandeling propageert, maar ook een deskundige monumentenzorger te raadplegen.
Soms is een gevel in het verleden gehydrofobeerd. Wordt er nadien voegwerk gerepareerd of metselwerk hersteld, dan is de gevel op die plaatsen lek! Wordt er gehydrofobeerd na plaatselijk herstel van het voegwerk, dan wordt dit herstel als het ware gefi xeerd en blijft het tot in lengte van jaren duidelijk zichtbaar.
Bij tufsteen met grote holtes en oude steen met zeer verschillende hardheden is het resultaat van hydrofoberen negatief. Bij zoutbelast metselwerk treedt bovendien na enkele jaren afschilfering van de steen op. Om na te gaan of een waterwerend middel is gebruikt, spuit men met een plantenspuit wat water op de gevel. Parelt het water eraf, dan is de gevel gehydrofobeerd; wordt het water direct opgezogen dan is dat niet het geval. Let op: het echte ‘afpareleffect’ verdwijnt na enkele jaren terwijl het waterwerende effect van de hydrofobering blijft.
Graffiti
Graffiti kunnen zeer schadelijk zijn omdat de dunne verf gemakkelijk diep in de poriënstructuur dringt. Vaak nog schadelijker echter zijn de reinigingsmethoden. Gritstralen en hogedrukreinigen moeten vermeden worden, evenals het gebruik van dun vloeibare reinigingsmiddelen die een loog of een zuur bevatten. Dit leidt tot vorming van zouten in de steen. Om lelijke plekken te voorkomen is het beter om wat grotere vlakken te reinigen met een logische begrenzing. Graffiti moet worden verwijderd met speciaal daarvoor ontwikkelde reinigingsmiddelen.
Tegen graffiti kunnen enkele preventieve maatregelen genomen worden, bijvoorbeeld het planten van stekelig, ondoordringbaar laag struikgewas of het aanbrengen van extra verlichting. Een andere oplossing is het aanbrengen van een preparaat waarop graffiti niet hecht. Het preparaat mag de vochthuishouding in de muur echter niet verstoren.
Begroeiing
Begroeiing van gevels door bijvoorbeeld klimop of bruidssluier is onmiskenbaar schilderachtig. Niet in alle gevallen wordt schade veroorzaakt, maar het is raadzaam bepaalde voorzorgsmaatregelen te nemen om schade te voorkomen. Houd de begroeiing in ieder geval zodanig kort dat deze niet tot in de goten groeit. Ook is het verstandig om hemelwaterafvoeren (zoals regenpijpen) vrij te houden, om deze op verstoppingen te kunnen controleren. Houd in elk geval het schilderwerk van kozijnen en ramen vrij van begroeiing. Vooral de zuignapjes van klimop zijn moeilijk van het schilderwerk te verwijderen.