Groene monumenten, zoals historische tuinen parken, zijn net als gebouwde monumenten door mensen aangelegd. Het grote verschil is echter dat groene monumenten voor het overgrote deel bestaan uit levend materiaal. Daarom vragen de diverse vormen van groene monumenten een heel eigen benadering.
Regelmatig onderhoud is minstens zo belangrijk als bij gebouwde objecten. Wordt beplanting niet regelmatig onderhouden, dan neemt de natuur snel het heft in handen. Juist de monumentale, cultuurhistorische karakteristieken van de aanleg vervagen dan. Paden verdwijnen, gesnoeide beplanting verliest zijn vorm, waterpartijen groeien dicht.
Daarnaast is het bij het beheer en onderhoud van belang voldoende rekening te houden met de ecologie van het gebied. Anders gezegd met de wisselwerking tussen de diverse biotische en abiotische factoren in een omgeving.
- Tot de eerste groep behoren onder meer de beplanting en de diverse populaties van plantaardige en dierlijke organismen. Zo is er verband tussen het snoeibeleid en de zangvogelstand; het snoeien heeft namelijk invloed op de nestgelegenheid en de beschikbaarheid van voedsel, zoals bessen. Ook is er verband tussen het maaibeleid en de zogeheten stinsenflora (uitheemse planten die zich hebben aangepast aan ons klimaat en in de tuinen zijn verwilderd); om soorten zoals sneeuwklokje en holwortel te laten overleven, mag er niet te vroeg worden gemaaid.
- Tot de tweede groep, van de abiotische factoren, behoren water, bodem en klimaat.
Groene inspecties
De eerste groene inspectie begint met het vastleggen van de bestaande situatie. Groene monumenten kunnen een oppervlakte van vele tientallen hectaren beslaan. Daarbij verliest men gemakkelijk het overzicht. Toch is het zaak om exact te weten welke onderdelen er zijn, waar ze zich bevinden, wat de staat van onderhoud is, welk onderhoud nodig is en wanneer (signaleren van aandachtspunten en beheersadviezen). Al deze informatie wordt overzichtelijk vastgelegd in een inspectierapport.
Als eerste stap worden alle onderdelen (de zogenaamde terreintypen) vastgesteld en nauwkeurig op GIS-kaarten (GIS = Geografisch Informatie Systeem) ingetekend. Ook worden de oppervlakten van de terreintypen en onderdelen berekend, alsmede aantallen en maatvoering. Vervolgens vermeldt het rapport per onderdeel de daarin voorkomende elementen. Voorbeelden van elementen zijn gazon, rozenperk, solitaire boom, boomgroep, heestergroep, kruidlaag en stinzenbeplanting. De kwaliteit van elementen wordt aangeduid in vier klassen: slecht, redelijk, matig en goed. De kwaliteitsaanduidingen worden toegelicht, met aandacht voor de belangrijkste knelpunten. Het inspectierapport besluit met een overzicht van adviezen. Daarin wordt precies aangegeven welk onderhoud nodig is en wanneer dat het best kan worden uitgevoerd, rekening houdend met de ecologie.
Bedenk hierbij wat vanuit de tuinhistorisch oogpunt relevant is, waar liepen de paden oorspronkelijk, wat was de bedoeling van de aanleg. Vooral in gevallen waarin restauratie nodig is, is het verstandig om ook een tuinhistorisch onderzoek te laten doen.
Bij vervolginspecties monitort de monumentenwachter vervolgens hoe de kwaliteit van het monumentaal groen zich ontwikkelt in de loop van de jaren. Deze waarnemingen leveren niet alleen nuttige informatie op voor eigenaren, maar ook voor overheden. Zij kunnen op grond van de gegevens de meest effectieve (subsidie)regelingen treffen voor onderhoud en restauratie van groene monumenten.
Meerwaarde voor beheer
Een inspectierapport stelt de eigenaar in staat een efficiënt en ecologisch, economisch en cultuurhistorisch verantwoord beheer te voeren. Het rapport kan daarnaast dienen als onderbouwing en leidraad voor participanten en subsidiënten.
Wilt u meer weten over onze groene inspecties? Lees dan hier verder of neem contact met ons op.
Beheeradviezen en onderhoudstips
Omdat bijna elk groen monument andere kenmerken en eigenschappen heeft, zijn er talloze specifieke beheeradviezen en onderhoudstips mogelijk. Op deze plaats kan daar slechts ene korte indruk van worden gegevens. Die beperkt zich tot bomen – omdat die bij heel veel groene monumenten ene belangrijke plaats innemen – en bodemverbetering.
Bomen
Als er een jonge boom wordt geplant in een monumentale aanleg, is dat meestal met de bedoeling dat deze zal uitgroeien tot een volwassen boom. Hij zal dus over bijvoorbeeld veertig jaar veel meer ruimte in beslag nemen. Plant hem daarom niet dicht bij een gebouw. De wortels kunnen op den duur de fundamenten van het gebouw wegdrukken en de schaduwwerking van de kroon kan extra vocht en mosgroei op muren en daken tot gevolg hebben.
Minstens zo belangrijk is het om een boom te planten op een plaats die historisch/architectonisch verantwoord is, zodat de oorspronkelijk bedoelde compositie van de aanleg gehandhaafd blijft.
Als een boom er slecht bij staat en/of verwondingen vertoont, laat dan een deskundige een (kijk)inspectie doen. Hij kan wellicht de oorzaak (bijvoorbeeld schimmelziekte) opsporen en adviseren over te nemen maatregelen.
Veel snoeiwerk kan in eigen beheer worden uitgevoerd. Ga echter nooit te werk zonder een goed doordacht plan. Dit voorkomt misvorming van de boom. Bepaal zorgvuldig in welke levensfase de boom zich bevindt. Bij elke levensfase hoort een eigen snoeibeleid. Inventariseer vervolgens welke aanleidingen of redenen er zijn om te snoeien.
- De snoei van een jonge boom (jeugdsnoei) is vooral gericht op een groei tot een rechtstammige boom met een enkele top. Bij begeleidingssnoei – vanaf de jeugdfase tot de volwassenheid – is het van belang dat zich aan de stam niet te veel en te zware gesteltakken ontwikkelen die overlast zullen veroorzaken voor bijvoorbeeld nabijgelegen gebouwen. De ontwikkeling van een evenwichtig opgebouwde kroon blijft ook in deze fase van groot belang.
- De snoei van volwassen en oude bomen is vaak moeilijk zelf uit te voeren. Plakoksels, schuurtakken en dergelijke zijn problemen die beter aan (het inzicht van) een erkende boomverzorger overgelaten kunnen worden. Hij heeft de ervaring en het juiste materieel om de boom op de goede manier te behandelen. Wie leifruitbomen heeft of wil planten – bij voorkeur van een oud ras – doet er goed aan zich via literatuur en/of een cursus te verdiepen in de teelt en verzorging van deze bijzondere groep bomen.
Uit het oogpunt van veiligheid, voor zowel personen, gebouwen als omgeving, is het aan te bevelen om in elk geval voor grote en oude bomen regelmatig een visueel boomonderzoek te laten uitvoeren (ook wel aangeduid als Visual Tree Assessment/VTA).
Bodemverbetering
Het is soms frustrerend als een nieuwe aanplant ondanks alle goede bedoelingen niet goed wil aanslaan. Een grondonderzoek kan dan uitkomst bieden. Het levert gegevens op over de opbouw van de bodem nabij de boom. Nadere analyse in het laboratorium verschaft gegevens over de voedselvoorraad in de grond en leidt tot een bemestingsadvies. Door het nauwgezet opvolgen van dit advies zal de boom beter groeien. Bovendien worden eventuele storende lagen in de bodem en bodemverdichting hiermee opgespoord. Ook na een ingrijpende snoeibeurt van een monumentale boom is bodemverbetering aan te raden.