Of een woning als thermisch comfortabel wordt ervaren, hangt niet alleen af van de heersende temperatuur. Ook de mogelijkheden om het binnenklimaat snel te regelen en het aanpassingsvermogen van de bewoners spelen een rol.
> Stem de gebruiksfuncties van vertrekken zo goed mogelijk af op de oriëntatie van de woning. Woonkamers kunnen zich het best aan de warme zuidzijde bevinden, slaapkamers aan de koele noordzijde. Hierdoor hoeft er minder lang en hard gestookt te worden.
> Maak het binnenklimaat controleerbaar en regelbaar. Dit kan bijvoorbeeld door thermostaten te installeren, vooral in kamers die verschillend georiënteerd zijn. Kies voor gemakkelijk te bedienen thermostaten en meters die zichtbaar maken welke apparaten energie gebruiken en hoeveel.
> Beperk extremen. Probeer met name temperatuur en relatieve luchtvochtigheid binnen een redelijke marge te houden.
> Enkele decennia geleden bedroeg de gemiddelde binnenhuistemperatuur 17 à 18°C. In moderne gebouwen is inmiddels 20 à 22°C gangbaar. Het is niet alleen lastig en kostbaar om historische woonhuizen tot een dergelijke temperatuur te verwarmen, maar het kan ook schadelijk zijn voor de constructie en de afwerkingen. Los daarvan is voor veel activiteiten een omgevingstemperatuur van circa 16°C voldoende. Waar dat niet zo is, kan gericht worden bijverwarmd met een stralingswarmtebron, zoals een (straal)kachel. Op deze wijze wordt ruwweg een derde minder energie gebruikt dan wanneer een historische woning tot 20°C wordt verwarmd.
> Probeer rond verblijfsruimten (met een relatief hoge temperatuur) minder of niet verwarmde vertrekken in te zetten als temperatuurbuffer.